Buysesmolen

De houten korenwindmolen te Sint-Antelinks genaamd Molen Ter Rijst of Buysesmolen


Beknopte geschiedenis van Sint-Antelinks

Het dorp Sint-Antelinks is al heel oud. De vroegste benaming was Ransbeek. Pas vanaf 1299 wordt Sint-Antelinks gebezigd. Samen met het aangrenzende dorp Woubrechtegem was Sint-Antelinks een van 's graven propre dorpen en hing het dus rechtstreeks af van de graaf van Vlaanderen. De wijk Roeselare met het gelijknamige hof is nog veel ouder want al in 1002 komt dit domein in handen van de Sint-Pietersabdij te Gent. In 1179 wordt het bezit van de norbertijnerabdij Sint-Cornelius en Cyprianus van Ninove. Er bestond ook een Goet te Beveren, een Hof te Ransbeek, een Hof te Wijnendael en een Hof ter Schueren. In de vroege middeleeuwen was er op het Hof te Roeselare een vierschaar voor de dorpen Aspelare, Nederhasselt, Sint-Lievens-Esse, Sint-Antelinks en Woubrechtegem. Het grootste deel van de tienden viel ten deel aan het kapittel van Nijvel. Samen met Woubrechtegem neemt de Ninoofse abdij in 1630 Sint-Antelinks in leenpacht van koning Filips IV. De abt stelt daarna de dorpsraad samen die voor beide parochies wordt verkozen. Tot 1795 zullen Sint-Antelinks en Woubrechtegem gelijklopend worden bestuurd, hoewel ze er afzonderlijke dorpsrekeningen op na houden. De classicistische kerk uit 1850 is toegewijd aan de heilige Gertrudis van Nijvel. De toren is van rond 1635 en is een overblijfsel van het vroegere kerkgebouw. Een groot deel van de gemeente ligt op een hoogte van 82 meter.


 

Voorgevel van de Sint-Gertrudiskerk te Sint-Antelinks
(Georges L. Souffreau 2005)

 

Op deze uitsnede uit de kaart van Antonius Sanderus van het Land van Aalst uit 1644 zien we de twee watermolens op de Molenbeek te Herzele, twee watermolens op de Beverbeek te Aspelare, de windmolen van de heer te Sint-Lievens-Esse, de Hollebekewindmolen te Woubrechtegem en de windmolen Ter Rijst te Sint-Antelinks

De windmolen Ter Rijst van de abdij van Ninove, die na de verwerving ervan door Petrus Joannes Buyse uit Heldergem in 1817 Buyses molen zal worden genoemd, is een van de best bestudeerde molens van Herzele. Wat volgt, is dan ook slechts een samenvatting van de twee daarover uitgegeven verhandelingen.

 

In 1002 verwierf de Gentse Sint-Pietersabdij het domein Roeselare. De in 1137 gestichte norbertijnerabdij van Sint-Cornelius en Cyprianus te Ninove wordt eigenaar van het goed in 1179. In de oudste nog bewaarde kronieken van de abdij is er nergens een verwijzing naar een windmolen te Sint-Antelinks. Het nagelaten archief van de abdij is echter niet volledig. Een eerste vermelding van een molen te Roeselare dateert uit 1428. Molenaar Cornelis de Rave wordt dan aangemaand een openstaande rekening te vereffenen te Bamesse of op één oktober . Hij was dus al vóór 1428 molenaar op Ter Rijst. Aangezien in het nabije Woubrechtegem de op dezelfde heuvelkam staande Hollebekemolen al rond 1250 wordt vermeld, is het best mogelijk dat de abdij van Ninove toen ook aan het Hof te Roeselare te Sint-Antelinks een windmolen had. Het feit dat het hier gaat om een abdijmolen verschaft ons dan weer een schat aan andere gegevens.

 

In het jaar 1432 bijvoorbeeld wordt aan molen en molenhuis gewerkt door Gillis van den Noortgate en er wordt een molensteen ingelaten. Tijdens het jaar 1433 krijgt de molen een nieuwe as.

 

De abdij en molenaar Gosen van Erembodegem sluiten op 24 februari 1440 een pachtovereenkomst voor negen jaar. Waarschijnlijk ging het hier om een hernieuwing want Gosen wordt al in 1433 als molenaar vermeld. Hij moet jaarlijks 32 zakken koren leveren. Deze overeenkomst werd afgesloten in het Hof te Roeselare te Sint-Antelinks.

De windmolen wordt in juli 1446 verpacht aan Gijzelbrecht van den Hecke, eveneens voor een periode van negen jaar, die start in mei 1447. Tijdens deze pachttermijn koopt de abdij te Antwerpen een molensteen voor Ter Rijst. De kostprijs van de steen bedraagt 6 pond en vijf schellingen. Gedurende de jaren 1456 en 1457 wordt hard aan de molen en het molenhuis gewerkt. De molen krijgt een nieuwe staart en het dak wordt hersteld. De houten schaliën die daarvoor worden gebruikt, worden uit oude wijnvaten gemaakt. Er worden ook twee nieuwe molenstenen gekocht.

 

In november 1468 pacht Gijzelbrecht de Hont de windmolen voor twee jaar. Ieder jaar moet hij aan de abdij 42 zakken koren leveren. Maar al op 25 oktober 1469 neemt Cornelis van der Doorent de pacht over. Hij hernieuwt de molenpacht in april 1472, deze keer voor negen jaar. In februari 1481 neemt molenaar Lauwereijs van Bruusseghem de molenpacht over van Jan Nijs. Lauwereijs moet nu jaarlijks 36 zakken koren leveren.

 

Er volgt nu een periode zonder molenarchief tot we ontdekken dat Pieter Jours in juli 1530 de molen, die nog altijd molen te Roeselare wordt genoemd, voor zes of negen jaar pacht. Daarvoor moet hij jaarlijks acht pond groot Vlaams betalen.

 

Al na zes jaar, in juli 1536, wordt een nieuwe molenpacht gesloten tussen de abdij en Gillis de Vlaminck. Die hernieuwt de molenpacht voor negen jaar in februari 1537. Dat doet hij nogmaals in augustus 1544. Uit de twintigste penning voor Sint-Antelinks blijkt dat in 1571 Jacob van Michelbeke dan pachter is 'op den wintmeulen te Sint-Tentelins'.

 

Tot 1634 beschikken we weer over geen gegevens. Na Sint-Jansdag 1580 gaat te Woubrechtegem de Hollebekemolen in de vlammen op door toedoen van soldaten. De molenaar, Joos van Wassenhoven, komt daarbij om. Deze windmolen stond zo'n 800 meter van de Ter Rijstmolen.

 

Cornelis van der Stockt pacht in april 1634 de abdijmolen voor negen jaar en dat voor een jaarlijkse pachtsom van 147 gulden. Tijdens het jaar 1637 wordt door molenmaker Jacques van Lierde aan de molen gewerkt. Na het overlijden van Cornelis neemt zijn zoon Thomas in maart 1639 de molenpacht over.

 

De handtekening van Thomas van der Stockt onder de pachtovereenkomst van 19 mei 1644

Zijn opvolger wordt Geraard Citers, die in oktober 1676 de molen voor negen jaar pacht samen met één bunder land, twee dagwand meers en 62 roeden hofstede. Wegens de oorlogstroebelen worden hem voor de jaren 1683 en 1684 zijn molen- en landpacht kwijtgescholden. Er wordt in 1687 wel aan het molenhuis gewerkt, namelijk aan de deuren en de vensters. Het dak wordt met stro gedekt en er komt metselwerk aan te pas. In mei 1687 hernieuwt Geraard zijn molen- en landpacht voor zes jaar. Franse troepen hadden in 1691 het molenslot gebroken en dat wordt nu hersteld door de smid Adriaan Herreman. In mei 1693 hernieuwt Geraard de pacht maar door de voortdurende krijgsverrichtingen wordt hem vier jaar kwijtgescholden. Hij blijft molenaar op Ter Rijst want in mei 1699 hernieuwt hij zijn pacht voor zes jaar. Op 5 april 1702 worden aan molenmaker Michiel van Lierde 6 gulden betaald omdat die tijdens het jaar 1702 voor de molen Ter Rijst in het Liedekerkebos van de abdij van Ninove een nieuwe molenstaak en een nieuwe eiken steenbalk had vervaardigd. Deze twee onderdelen zijn tot aan de restauratie blijven liggen en zijn dus 300 jaar oud. Geraard hernieuwt zijn molen- en landpacht op 17 mei 1705 voor zes jaar. Nadien zijn er een tijdje geen gegevens betreffende de molen, maar we weten dat Geraard Citers in 1716 de houten windmolen van de heer van Sint-Lievens-Esse, de burggraaf van Oombergen, in 1716 voor twee jaar pacht.

 

Philippus van Daelem hernieuwt op 1 mei 1744 zijn pachttermijn voor zes jaar. Wij mogen dus veronderstellen dat hij al in 1738 molenaar was op Ter Rijst. Tijdens het jaar 1749 wordt weer aan de molen gewerkt. Er wordt een nieuw kruis ingetrokken en een nieuwe maan geplaatst. Ook in 1758 en 1766 hernieuwt hij zijn molenpacht.

 

Cornelis neemt na de dood van zijn vader in juni 1786 de land- en molenpacht over. Deze Cornelis was schepen te Sint-Antelinks in 1788. Hij hernieuwt de pacht in augustus 1795.

 

Uitsnede uit de kaart van Ferraris van 1780

 

De molen zoals afgebeeld in het proces-verbaal van verkoop van 19 december 1797

De Franse revolutionaire troepen vallen een eerste keer op 6 november 1792 het land binnen, maar worden het jaar daarop te Neerwinden verslagen. Op 26 juni 1794 lijdt het Oostenrijkse leger evenwel een nederlaag te Fleurus en de Zuidelijke Nederlanden worden op 1 oktober 1795 bij Frankrijk gehecht. Tussen oktober en december van hetzelfde jaar woedt bij ons de Boerenkrijg, de opstand van het gewone volk tegen de bezetters. De kloosters worden afgeschaft en hun eigendommen aangeslagen. Ook die van de abdij van Ninove. Op 19 december 1797 gebeurt er een schatting van molen en molenhuis. De windmolen staat op 42 roeden land en het molenhuis bestaat uit vier kamers met een gang, twee stallen en een schuur. Op 2 februari 1798 wordt alles verkocht aan een zekere Odeyn uit Gent, die koopt voor rekening van De Gheest uit Aalst.

 

Waarschijnlijk was Petrus Joannes Buyse uit Heldergem al rond 1803 pachter van de windmolen. Hij koopt op 12 november 1817 de molen Ter Rijst met vier bunder grond voor 4237 gulden 19 stuivers en 6 centen van de gebroeders Auvray die te Antwerpen wonen. Wij spreken vanaf nu van Buyses molen. Petrus Joannes was in 1821 lid van de gemeenteraad te Sint-Antelinks en tussen 1853 en 1858 lid van het kerkbestuur.

 

Na zijn overlijden in 1830 volgt zijn zoon Judocus Joannes hem als molenaar op. Deze laat de nieuwe molenaarswoning bouwen. Judocus Joannes hield een handboek bij met aantekeningen betreffende zijn personeel en maalinkomsten. Het loopt van 1838 tot 1858. Gedurende het laatste jaar van zijn leven was hij burgemeester van Sint-Antelinks.

Een van zijn ezeldrijvers of ketsers - diegene die met kar en ezel rondtrok langs de hoeven om graan op te halen en meel af te leveren - was Livinus Merckx.

 

Op 29 augustus 1838 brak er boven Sint-Antelinks een geweldig onweer los en de molenaarsknecht werd dood neergebliksemd. Judocus Joannes Buyse noteert in zijn handboek onder de rubriek 'gehuert gebuer mers voor klijnen eseldrijver' dat 'den selven van den donder verongeluckt den 29 augusti 1838'. Livinus liet een weduwe met drie kleine kinderen achter.

 

De molen Ter Rijst zoals ingetekend in de Atlas van de Buurtwegen van 1844.

Een broer van Judocus Joannes, namelijk Petrus Franciscus, koopt in 1830 de houten windmolen Kampenmolen te Borsbeke. Een zoon van hem, Karel Marie, trouwt op 27 december 1872 te Sint-Antelinks met zijn nicht Maria Ludovica Buyse, dochter van Judocus Joannes. Deze Karel Marie was al vroeger op de Buyses Molen werkzaam. Bij een verdeling in 1876 krijgen Karel Marie en Ludovica de molen. Karel Marie was te Sint-Antelinks een belangrijk man. Hij was lid van het Bureel van Weldadigheid, gemeenteontvanger en gemeenteraadslid. Karel Marie overlijdt op 4 januari 1934 te Sint-Antelinks.

 

Hij was dan 95 jaar en daarmee de oudste molenaar van het land. Zijn zoon Judocus Joannes werd ook molenaar te Sint-Antelinks. Een andere zoon, Petrus Joannes (Pieter Jan), die naar Borsbeke was uitgeweken en daar de Kampenmolen in bedrijf hield, komt na de verkoop van het Hof te Kampen met molen in 1938 naar Sint-Antelinks terug.

 

Foto van Karel Marie Buyse.

 

Buyses molen takelt af (Foto Gustaaf van Damme, collectie Stichting Levende Molens, Roosendaal)

De Kampenmolen wordt in 1941 afgebroken. De Buyses Molen wordt op 4 mei 1944 bij Koninklijk Besluit beschermd. Pieter Jan overlijdt op 1 februari 1950.

 

De molen bleef tot eind 1949 draaien. In 1975 wordt hij overgedragen aan de Belgische staat en in 1980 aan de Vlaamse Gemeenschap. Er werden plannen opgesteld om de molen te restaureren, maar daar kwam niets van in huis. Op 14 juli 1976 om kwart over één viel de molen als gevolg van gebroken middenlijsten langs de vangzijde omver. Onder een afdak werden de resten van de molen opgestapeld met het oog op later hergebruik. Ten prooi aan houtworm en zwammen hebben ze veel te lang moeten wachten op de beloofde restauratie.

 

De staart, de trap en het gebinte na de instorting (Foto John Verpaalen, september 1981).

Gekende molenaars op de houten korenwindmolen te Sint-Antelinks genaamd Molen ter Rijst of Buyses Molen:

  • vóór 1428 - Cornelis de Rave
  • 1432 - Gosen van Erembodegem
  • 1447 - Gijzelbrecht van den Hecke
  • 1468 - Gijzelbrecht de Hont
  • 1469 - Cornelis van der Doorent
  • 1475 - Jan Nijs
  • 1481 - Lauwereijs van Bruusseghem
  • 1530 - Pieter Bonjours
  • 1536 - Gillis de Vlaminck
  • 1571 - Jacob van Michelbeke
  • 1634 - Cornelis van der Stockt
  • 1639 - Thomas van der Stockt
  • 1676 - Geraard Citers
  • 1738 - Filippus van Daelem
  • 1786 - Cornelis van Daelem
  • 1803 - Petrus Joannes Buyse
  • 1806 - Judocus Joannes en Bernardus Buyse
  • 1858 - Karel Lodewijk Buyse
  • 1872 - Karel Marie Buyse
  • 1892 - Judocus Joannes Buyse
  • 1937 - Petrus Joannes Buyse tot 1949

 

Molenaars Peter Vandenbrande en Els Van Caelenberg bij de Buysesmolen.

Ter gelegenheid van de oplevering van de restauratie van de Molen Te Rullegem in 2003 brachten erfgoedconsulent Hilbrand De Vuyst van de Dienst Monumenten en Landschappen en de Herzeelse molenaars dit hoopje molenellende weer in de belangstelling van het gemeentebestuur.

Onder impuls van vooral schepen van cultuur Luc Hoorens kreeg het gemeentebestuur op 14 juli 2004 de molen – of wat ervan overbleef – voor een symbolische euro in erfpacht. Enkele weken later besliste het Herzeelse gemeentebestuur de molen te laten restaureren, niet in het minst omdat de nauwkeurige plannen en detailtekeningen die architectenbureau Berteloot ooit tekende een nagenoeg getrouwe reconstructie mogelijk maakten.

In het najaar van 2007 kregen architecte Sabine Okkerse en molenbouwer Thomaes uit Roeselare de opdracht de Buysesmolen weer op zijn teerlingen te zetten. De restauratie, die iets meer dan een 500.000 euro heeft gekost, werd gesubsidieerd door de Vlaamse Overheid, provincie en gemeente.

 

In oktober 2008 werd het molenkot over de staak geschoven. De Buysesmolen kreeg weer een geklinknageld wiekenkruis met een lengte van meer dan 23 meter en voor deze molen typische metalen kruisplaten en teenprofielen. Ook de buik, waarin vroeger een derde steenkoppel draaide, werd weer aangebracht. Er kan weer worden gemalen met twee kunststeenkoppels met een diameter van 1,60 meter. Eén ervan kan worden bediend met een bollenregulator.